Kijkt men bij daglicht door het water- of glasprisma, dan ziet men de mooiste kleuren: geel, rood, groen, blauw, violet en purper. Kleine donkere voorwerpen lijken volledig gekleurd, rechte lijnen lijken gebogen en op de grenslijnen tussen belichte- en beschaduwde vlakken ontstaan kleurige randen. Omdat de lichtpassage door het prisma niet rechtlijnig is, kan men, door het prisma te draaien, het beeld van het donkere vlak óver dat van het lichte vlak heen plaatsen. Het heldere van het licht en het donkere van de duisternis blijken daarbij de bronnen van alle kleurenfenomenen te zijn.